cover
Don’t ever think I fell for you, or fell over you. I didn’t fall in love, I rose in it.
31-05-2023

Pijn aan je oren

Ze schrijft woorden die op een saxofoon lijken te zijn geblazen met een krachtige longinhoud, zinnen die kronkelen en ontsporen maar toch melodieus blijven. Jazz speelt zich niet alleen af in de tijd dat die muziekstroming werd ontwikkeld, Toni Morrisons taal is net zo experimenteel als jazz, lijkt zich los te willen breken uit de ketens van traditionele taalconstructen.

Via hiphop kwam ik uit bij jazz; ik ben geen muziekkenner, maar tijdens corona wilde ik de stilte af en toe doorbreken met een van de platen die ik nog ergens had liggen maar lange tijd niet had gedraaid. Hiphop platen uit de jaren tachtig. Hiphop uit die Golden Age zit vol met jazz samples; jongens en meiden die muziek maakten en beïnvloed waren door de platen die hun ouders thuis hadden. Ik wilde die weg ook terug volgen. Zo gauw de winkels weer opengingen en nog steeds, als een verslaafde: naar Concerto of Waxwell, vooral veel luisteren. Jazztunes herkennen uit hiphop, en steeds meer geïnteresseerd raken in muziek die pijn doet aan mijn oren, free jazz, spiritual jazz, tonen losgerukt uit een melodie, snelle opeenvolgende wisselingen, zonder je je nergens aan vast kunt houden, de klanken lelijk vinden maar ook intrigerend en met verwijde bloedvaten luisteren naar Coltrane, Ayler, Shepp, mannen die blazen om je tot diep in het vlees te raken.  

Net als met muziek, als ik iets fascinerend vind, wil ik het doorgronden. Na Morrisons Jazz alles van haar willen lezen. Alsof ik ergens tot een essentie van haar verhalen zou kunnen komen, en ook weer niet. Want het verlangen mag niet stoppen, de nieuwsgierigheid niet doven, dus zoek ik vooral daar waar taal of klanken steeds weer wegglippen.

Morrison lezen is als free jazz luisteren. De weg kwijtraken. Willen afhaken, maar toch meegaan in passages, ook al begrijp ik ze niet helemaal. Erop vertrouwen dat het verderop wel helder zal worden, of niet maar dan op een ander niveau, een onbegrijpelijk niveau. In Jazz en Beminde wisselen perspectieven voortdurend: van hoofdpersoon naar bij-persoon, naar moeder, vader of grootouders, of een anonieme verteller maar wel iemand met specifieke kennis die alleen een vriend of geliefde heeft. Namen verdampen of veranderen in ‘witte namen’, zoals dat tijdens de slavernij gebeurde. En nergens wordt het direct: in Beminde, de roman waarmee Morrison doorbrak en die haar de Nobelprijs opleverde, draagt iemand een boom op zijn rug. Pas later blijken dat de littekens te zijn van zweepslagen. En waarom heeft de gekke tante in De hemelvaart van Solomon geen navel - omdat ze geboren is uit een dode moeder of omdat ze geesten ziet en er misschien zelf een is?

Identiteit, daar draait het om; identiteit verliezen door onderdrukking, daarvan willen bevrijden waarna de zoektocht naar een nieuwe identiteit losbarst. Vrijwel alle personages in Morrisons boeken krijgen te maken met de meest tragische gebeurtenissen: zo schrijnend en vernederend dat je niet denkt dat iemand ooit nog een normaal leven kan leiden. In Beminde moet een slaaf een bit dragen, zoals een paard. Zelfs door de haan die hij ter wereld heeft gebracht door het ei waarin hij zat open te breken, wordt de slaaf uitgelachen. Personages zijn zwaar getraumatiseerd maar weten zich toch los te breken, soms op een perverse manier, zoals in Het blauwste oog, waarin een meisje zich laat misbruiken om zwanger te worden en zo toch ‘bijzonder’ wordt voor diegene die haar eerder links lieten liggen.  

Van de negen Morrison boeken in mijn kast, heb ik er tot nu toe vijf op een rij gelezen: het blauwste oog, De hemelvaart van Solomon, Beminde, Jazz, en Recitatief, een kortverhaal dat ik inbreng tijdens een discussieavond met een groep mensen met totaal verschillende culturele achtergronden. Het gaat over cultuur sensitiviteit. Ik heb het idee dat Recitatief een goed praatstuk is.

Het verhaal gaat over twee opgroeiende meisjes in een weeshuis wiens huidskleur niet wordt verteld. Als lezer wissel je voortdurend: Wie is wit en wie is zwart? In interviews vertelt Morrison dat huidskleur onze culturele identiteit niet definieert; onze achtergrond bepaalt waarom we ons anders gedragen en andere gebruiken en rituelen hebben. Waar we vandaan komen, waar we opgegroeid zijn, welke kansen we hebben gekregen – of we nou wit of zwart zijn. Het wordt een ongemakkelijk gesprek.

Is onze identiteit misschien een verzameling traumatische gebeurtenissen? Of een verzameling rituelen en gebruiken die we hanteren om ons te onderscheiden en daarmee uniek en sterk? Bestaat er wel zoiets als ras en als dat bestaat wat zegt dat dan? Er worden voorbeelden genoemd: jongens en meiden die met grote regelmaat door politie worden aangehouden zonder aanwijsbare reden. Namen die moeilijk door sollicitatierondes heenkomen. Blikken van mensen in bussen en treinen vanwege je huidskleur.

Waarom is ras door de eeuwen altijd gebruikt om iemand tot de Ander te bestempelen en daarmee als middel om tot macht en overheersing? Zijn we bang voor de vreemde ander omdat we bang zijn voor het vreemde in onszelf? Wat betekent raciale zelfhaat en hoe werkt dat door? Is het onderscheid tussen zwart en wit misschien eerder een verschil tussen cultuur en niet zozeer van huidskleur? Er zitten in de groep waar ik het gesprek mee heb mensen verschillend van kleur, maar in kleding, muziekvoorkeuren en het hebben van lievelingsgerechten zijn ze vrijwel identiek. Hoe zit dat precies? En wat gebeurt er als we blijven weigeren de mensheid of misschien wel al het leven als één te zien?

Ik merk dat ik in het begeleiden van het gesprek voorzichter ben dan anders: Mag ik als witte man stelling nemen. Is het relevant als ik vertel dat ik uit een familie kom van zigeuners, een nomadisch volk dat ook lange tijd onderdrukt is? Ik besluit zoveel mogelijk vragen te stellen. En aan het eind lees ik nog een stukje uit een boek van Morisson:

In Solomons Song krijgen twee vrienden ruzie als blijkt dat een van hen witte mensen vermoord. Zijn argument is dat alle witte mensen slecht zijn, dat ze zonder uitzondering er verantwoordelijk voor zijn dat zwarte mensen onderdrukt worden. Hij wil die rollen omdraaien. Dat hij daarvoor voortdurend op de vlucht is en met niemand een band kan aangaan, deert hem niet. De liefde voor zijn ‘soort’ is wraak en dat is het allerbelangrijkst. Zijn vriend voorspelt hem dat zijn wraak geen kleur heeft maar een innerlijke woede is die uiteindelijk niet te temmen valt en zich ook tegen zijn ‘eigen volk’ zal richten. Een voorspelling die al snel uitkomt: want als de vrienden door verschil van mening in conflict raken vermoord de wraaklustige man zijn vriend.

Zo eindigt het.  

 

 

 

Deel via: