cover
Don’t ever think I fell for you, or fell over you. I didn’t fall in love, I rose in it.
29-01-2024

Pijn aan je oren

Ze schrijft woorden die op een saxofoon lijken te zijn geblazen met een krachtige longinhoud, zinnen die kronkelen en ontsporen maar toch melodieus blijven. Jazz speelt zich niet alleen af in de tijd dat Jazz als muziekstroming werd ontwikkeld, Toni Morrison's taal is net zo experimenteel, lijkt zich los te willen breken uit de ketens van traditionele taalconstructen.

Morrison lezen is als free jazz luisteren. De weg kwijtraken, willen afhaken, maar toch meegaan in passages, ook al begrijp ik ze niet helemaal. Erop vertrouwen dat het verderop wel helder wordt. In Jazz en Beminde wisselen perspectieven voortdurend: van hoofdpersoon naar bij-persoon, naar moeder, vader of grootouders, of een anonieme verteller. Namen verdampen of veranderen in ‘witte namen’, zoals dat tijdens de slavernij gebeurde. Nergens wordt het direct: in Beminde, de roman waarmee Morrison doorbrak en die haar de Nobelprijs opleverde, draagt iemand een boom op zijn rug. Pas later blijkt dat beeld te zijn ontstaan uit littekens door zweepslagen. En waarom heeft de gekke tante in De hemelvaart van Solomon geen navel - omdat ze geboren is uit een dode moeder of omdat ze geesten ziet en er misschien zelf een is?

Vrijwel alle personages in Morrisons boeken krijgen te maken met de meest tragische gebeurtenissen: zo schrijnend en vernederend dat je niet denkt dat iemand ooit nog een normaal leven kan leiden. In Beminde moet een slaaf een bit dragen, zoals een paard. Zelfs door de haan die hij ter wereld heeft gebracht door het ei waarin hij zat open te breken, wordt de slaaf uitgelachen. Personages zijn zwaar getraumatiseerd maar weten zich toch los te breken, soms op een perverse manier, zoals in Het blauwste oog, waarin een meisje zich laat misbruiken om zwanger te worden en zo toch ‘bijzonder’ wordt voor diegene die haar eerder links lieten liggen.  

Recitatief is het enige korte verhaal dat Morrison schreef. Het gaat over twee opgroeiende meisjes in een weeshuis wiens huidskleur niet wordt verteld. Als lezer wissel je voortdurend: Wie is wit en wie is zwart? In interviews vertelt Morrison dat huidskleur onze culturele identiteit niet definieert; onze achtergrond bepaalt waarom we ons anders gedragen en andere gebruiken en rituelen hebben. Waar we vandaan komen, waar we opgegroeid zijn, welke kansen we hebben gekregen – of we nou wit of zwart zijn.

Waarom is ras door de eeuwen dan altijd gebruikt om iemand tot de Ander te bestempelen en daarmee als middel tot macht en overheersing? Zijn we bang voor de vreemde ander omdat we bang zijn voor het vreemde in onszelf? Wat betekent raciale zelfhaat en hoe werkt dat door? Ook die thema's onderzoekt Morrison.

In Solomons Song krijgen twee vrienden ruzie als blijkt dat een van hen witte mensen vermoord. Volgens de agressor zijn zonder uitzondering witte mensen slecht, zijn ze er verantwoordelijk voor dat zwarte mensen worden onderdrukt. Hij wil die rollen omdraaien. Dat hij daarvoor voortdurend op de vlucht is en met niemand een band kan aangaan, deert hem niet. Zijn vriend voorspelt hem dat zijn wraak geen kleur heeft maar een innerlijke woede is die uiteindelijk niet te temmen valt en zich ook tegen zijn ‘eigen volk’ zal richten. Een voorspelling die al snel uitkomt: want als de vrienden door verschil van mening in conflict raken vermoord de wraaklustige man zijn vriend.

 

 

 

Deel via: